AI in kortfilms: “Wat als AI een Gouden Palm wint?”
Als een (kort)film gemaakt door artificiële intelligentie een filmprijs wint, wie neemt die dan in ontvangst? Die vraag lijkt nog verre toekomst bij festivals met strenge selectievoorwaarden, van Hollywood tot Cannes. Maar sinds vorig jaar is ze ook niet meer zo erg hypothetisch. The Crow (2021) van Glenn Marshall werd gemaakt aan de hand van AI, haalde de officiële selectie van verschillende filmfestivals en kreeg een eervolle vermelding op de prestigieuze Prix Ars Electronica. ‘Aan de hand van’ is hier een belangrijke nuance. Want wat als AI van hulpmiddel evolueert tot zelfstandig filmmaker? Hoe ver staan we al in dat proces en hoe nieuw is het fenomeen AI eigenlijk in de (kort)filmwereld?
Artificiële intelligentie is allerminst een actueel begrip. Het ontstond in 1956 naar aanleiding van de eerste academische conferentie rond denkende machines. En zelfs daarvoor al kwam AI op het grote scherm: filmmakers vonden het idee van een niet-menselijk, intelligent wezen altijd al fascinerend. Denk maar aan monsters (Frankenstein, 1931), androïde wezens (The Wizard of Oz, 1939), intelligente computers (2001: A Space Odyssey, 1968) en robots (Star Wars, 1977). Veel sciencefictionpersonages spelen bovendien een hoofdrol in deze films en behoren nog altijd tot de meest iconische creaties van de twintigste eeuw.
AI wordt van bij het begin niet alleen als personage, maar ook als thema gebruikt. In Metropolis (1927) blikt Fritz Lang vooruit naar het jaar 2026. De futuristische film brengt een dystopisch beeld over de grootstad van de toekomst: de mens wordt slaaf van cyborgs en machines, waardoor de klassenstrijd blijft bestaan. Op het einde overleeft de stad, maar ook anno 2023 blijven nog erg veel vragen bestaan over robottechnologie, zeker nu onder andere zelf(-in-de-prak-)rijdende auto’s AI concreet op de proef stellen.
Als we dan fastforward naar onze contreien gaan, zien we dat kortfilmmakers het thema met nieuwe, originele perspectieven behandelen. Zo benijdt een AI-stem in A Dialogue with Cyberspace (2018) van Brian den Hartog de tastzin en bewegingsmogelijkheden van mens en dier. Een ziekenhuisrobot, zoals die trouwens ook voorkomt in den Hartogs kortfilm, speelt in E6-D7 (2023) van Eno Swinnen dan weer de hoofdrol. Het is Swinnen niet te doen om hoe robots superieur zouden zijn aan de mens. Hij stelt zich vragen over liefde, gevoelens en verbinding. Net zoals Lang in Metropolis, met zijn vrees dat menselijke connecties en verlangens gereduceerd zouden worden tot iets functioneels en mechanisch. Dan is Swinnens film meer nederig en basaal. Het lijkt iets typisch Belgisch (en hedendaags) om met dit soort vraagstukken vooral filosofisch om te gaan.
Naast personage en thema wordt AI nu ook gebruikt als technisch hulpmiddel om beelden te maken of te verfijnen. Het verschil met CGI is kortweg dat AI zelfstandiger is en zichzelf kan trainen op basis van algoritmes en ‘big data’. Het moet dan ook niet verbazen dat AI nu in veel animatieprogramma’s ingeworteld is. Er is dus alle ruimte voor experiment en laat kortfilm altijd al het medium zijn geweest waar dat kan. Wie met AI aan de slag wil, heeft minder geld en tijd nodig dan voor een langspeelfilm.
Generation (2022) van Riccardo Fusetti brengt in amper twee minuten een psychedelische ode aan de condition humaine. Een choreografie barst open met behulp van AI die het silhouet van een danseres invult op maat van de inhoud en de cadans van een hyperactieve voice-over. De ratelende tekst doet denken aan de nevenschikkende obsessie van bijbelse zinnen maar ook aan de écriture automatique, de bijna mechanische manier waarop een groep dichters en schrijvers uit de vorige eeuw poëzie en proza bedreven. Op die manier waant de voice-over zich een soort god, die AI gebruikt om de danseres in ontelbare vormen naar zijn hand te zetten. Generation verzinnebeeldt zo ook een nieuw soort surrealisme dat AI kan teweegbrengen.
Met een gelijkaardige mix van choreografie en AI projecteert Robert Seidel in Hysteresis (2021) zijn abstracte tekeningen op een danser en probeert hij die twee samen te laten smelten in een feedbackloop door er AI op los te laten. Het resultaat is een kleurrijke reis door allerlei kunststromingen. Opvallend: Fusetti en Seidel beteugelen beiden de AI door de begeleidende dans maar geven zich tegelijk over aan de onmetelijke associatieve kracht en willekeur van de technologie.
Willekeur is soms ook een menselijk gegeven. In Hairy Pouter (2022) gebruikt Chris Carboni AI-gegenereerde beelden op basis van een Harry Potter-recensie door een 98-jarige vrouw. De verwarde vertelling en dito illustraties zijn even als aandoenlijk als grappig. Meteen een mooi voorbeeld van hoe AI en humor een goede match kunnen zijn.
Andere kortfilms belichten dan weer één AI-tool op een artistieke manier. In Abyss (2022) laat Jeppe Lange de Google Image Recognition AI los op een ketting van 10.000 gecorreleerde beelden. Ook al legt Lange uit dat we een geordende chaos zien en geen artistiek zelfbewustzijn, zijn het net de combinatie van bepaalde beelden, de afwijking van aangeleerde patronen en de schoonheidsfoutjes in het algoritme die AI zo’n interessante aanvulling maken op de menselijke verbeelding.
Ook kortfilmfestivals hebben AI op de radar. Kortfilmfestival Leuven besteedde er een groot deel van haar vorige editie aan (fun fact: hun affiche werd, net als de cover van deze tekst, gemaakt door AI). Het Glasgow Short Film Festival, waarvan de zestiende editie vandaag start, heeft dan weer een trailer aan de hand van AI. Het trekfilmpje is bijzonder omdat het de cinemabezoeker in de kijker zet. Op zich kun je AI (net als CGI) voorlopig dus beschouwen als een extra tool voor de filmmaker. Maar wat als de HAL 9000’s van deze tijd zélf een artistieke film produceren?
De implicaties daarvan zijn niet te overzien. Want naast het creëren van beelden is AI ook in staat stemmen in te spreken, muziek te produceren, storyboards te genereren en scenario’s te schrijven. Zo werden het script van de kortfilms Sunspring (2016) en It’s No Game (2017) van Oscar Sharp volledig door AI geschreven, misschien wel de eerste kortfilms van die soort. Productiekosten kunnen enorm verlaagd worden en heel concrete inspiratie kan in een vingerknip opgevraagd worden.
Worden daarmee ook jobs overbodig? Naar aanleiding van de anime kortfilm Dog and Boy (2023) op Netflix, gemaakt met hulp van AI, moest Belgisch illustrator Constantijn Van Cauwenberge iets van het hart in De Standaard. Er zouden illustrators genoeg zijn die smeken om werk. Waarom dan werken met die niet-creatieve AI? Deze selectieve en marxistische frustratie is begrijpelijk in het licht van de erbarmelijke werkomstandigheden in de anime-industrie, maar is wel niet volledig terecht. Het idee dat AI niet creatief is, is immers absurd: kunst is inherent imitatief. De anti-AI-beweging biedt een interessante paradox wanneer illustrators bang zijn dat technologie over hun hoofden heen wordt gebruikt maar niet beseffen hoezeer zij diezelfde technologie zelf in overvloed gebruiken.
Dat betekent nog niet dat we dan maar gewoon met AI moeten leven. AI geeft vooralsnog veel juridische hoofdpijn. Want wat bijvoorbeeld met auteursrechten? In hoeverre is een ingreep door AI aantoonbaar of verplicht te vermelden in credits, op filmfestivals en in opleidingen? Pleegt een filmstudent fraude als zijn kortfilm door AI is gemaakt? En pleeg ik plagiaat als ik een kortfilm zou (laten?) maken in de stijl van Fellini?
Kortom: moeten we bang zijn van AI of het juist omarmen? Filmmakers leerden en doorheen de filmgeschiedenis continu omgaan met nieuwe technologische ontwikkelingen en gaven in veel gevallen (de beeldvorming rond) die ontwikkelingen ook zelf mee vorm. Het idee dat AI enkel in het voordeel of nadeel van kunstenaars van de eenentwintigste eeuw speelt is een technocentrisch idee dat meteen de prullenbak in mag. Zo hebben de schilders in de twintigste eeuw de komst van de fotografie aardig overleefd en introduceerden zij op basis daarvan zelfs een nieuw genre, het fotorealisme.
Toch is het belangrijk om waakzaam te blijven. In 1942 al publiceerde Isaac Asimov de drie regels van robotica, die een robot definiëren en tegelijk begrenzen om het gevaarte niet uit de hand te laten lopen. Die regels zijn de basis voor zijn verzameling kortverhalen I, Robot - zie ook de film uit 2004. Veruit de meest intrigerende AI-film tot nu toe is Ex Machina (2015). Daarin wordt een pleiade aan iconische historische personages uit westerse mythes en verhalen opgevoerd zoals Pygmalion, Blauwbaard en Frankenstein. Tegelijk stelt Ex Machina lastige vragen over het heden (gender, technologie, de menselijke natuur) en blikt de film pessimistisch vooruit naar de toekomst. AI-robot Ava keert zich namelijk tegen haar schepper. De film lijkt overtuigd te zijn dat de mens te dom of net te slim is om de heilige drievuldigheid van Asimov te respecteren en daarom vroeg of laat robots uit hun voegen zal laten treden.
Als we AI ten slotte als maker beschouwen, dan moet de filmwereld net daarom een moreel besef aan de dag leggen en een gatekeeper zijn om erover te waken dat (kort)films die gemaakt worden door AI de waarden en normen van onze samenleving respecteren of uitdagen op een verantwoorde manier. En of zo’n film dan interessant is, dat zullen wij wel uitmaken. Want wij, en niet robots, blijven uiteindelijk nog steeds het publiek.